Rob Mentz, schelpen
Bent u wel eens in Indonesië geweest? Nee? Nou, als je de gezellige woonkamer van Rob en Wil binnenstapt dan ben je eigenlijk al in Indonesië. Het voelt aan als een warm welkom, meteen op je gemak ‘ berasa senang’.
Als kind leerde je het al, hou een schelp tegen je oor dan hoor je de zee. Maar toen ik één van de schelpen uit Rob’s verzameling tegen mijn oor hield, hoorde ik de oceaan! En volgens mij was het de Indische oceaan. De in Indonesië geboren Rob Mentz heeft een schelpenverzameling om U tegen te zeggen. De meeste van zijn schelpen zijn aangespoeld op één van de stranden van de 13677 eilanden, waaruit Indonesië bestaat.
Op een warme dag in 1940 zag Rob in Semarang, op Midden Java, het levenslicht. Met een Nederlandse vader en een halfbloed Indonesische moeder betekent het dat Rob voor 25% Indonesisch is of een beetje plat gezegd een “kwartje”, maar dan wel één met een gouden randje. Maar qua bezieling is Rob een 100% Indonesiër. Toen op Java de oorlog voorbij was, verhuisde de toen zesjarig Rob en zijn moeder naar het eiland Lombok waar zijn oma Lien woonde. Nee het is geen familie van de bekende Tante Lien die zo mooi vertolkt wordt door Wieteke van Dort.
Oma Lien nam Rob vaak mee naar het strand en dat werd de geboorte van de schelpenhobby van Rob. En de eerste schelp van zijn verzameling was meteen al een prachtig exemplaar en is tot op de dag van vandaag nog steeds zijn favoriet. Deze klokgave schelp van een ongekende schoonheid luistert naar de naam Nautilus. Als er een ‘Miss-Schelp-verkiezing’ zou bestaan, zou de Nautilus hoge ogen gooien voor de titel. De inktvissen die in zo’n super de luxe bungalow onderdak hebben gevonden mag je ronduit spekkopers noemen.
Op 19-jarige leeftijd stapt Rob aan boord van het schip de Hr Ms Zuiderkruis naar Nederland. Ook zijn inmiddels tot volwassenheid gegroeide verzameling schelpen gaat mee op reis.
Op mijn verzoek pakt Rob de Nautilus uit de vitrinekast en doet dat met een voorzichtigheid van een jonge vader die zijn baby uit de wieg tilt. Met de Nautilus in de hand verwijst hij met ontzag naar de Schepper. De buitenkant van deze schelp is al indrukwekkend en na het zien van de binnenkant kun je alleen nog maar stiller worden.
Van elke schelp weet Rob de naam en de plaats waar hij deze heeft gevonden. En bij elke schelp past wel een verhaal. En als het deksel eenmaal van zijn verhalentrommel opengaat, dan mag je wel een week bij hem gaan logeren en dan nog is de bodem van de trommel niet in zicht! Het blad Eén zou dan in boekvorm kunnen verschijnen. Wat kan die man vertellen!! En al die boeiende vertelsels gaan meestal vergezeld met mimiek en gebaren. Een geboren voordrachtskunstenaar. Voor je er goed en wel erg in hebt, loop je met hem langs het strand van Lombok schelpen te zoeken. Kijk daar de egeltjesschelp, de kauri, oh en dat is een gave tapes en dat……..
De hele verzameling schelpen van Rob staan mooi te zijn in een grote hermetisch afsluitbare vitrinekast. Een afdankertje, maar dan wel een klokgaaf en flink afdankertje en nog mooi ook. De kast stond in de weg in het scheikundig laboratorium van Fort Harssens. Dorus zong het al in 1956: ‘Zorg dat je er bij komt, bij de Marine’. En Rob heeft goed geluisterd naar Dorus. Rob was als electro-chemicus werkzaam op Fort Harssens.
In de kast staan de grotere jongens onder de schelpen mooi uitgestald en de kleinere soorten liggen naast, door en op elkaar, alsof zij net zijn aangespoeld. De Nederlandse muiltjes, slijkgapers, nonnetjes, zaagjes, liggen broederlijk of zusterlijk tussen de Indonesische strombucs, patella’s en cassis cornuta’s in. Een prachtig gezicht. En waar ik mij zo over verbaas is dat Rob al zijn schelpenkinderen bij naam en toenaam kent.
Zeker 99% van zijn verzameling heeft hij zelf gevonden. En daarvan 80% op Lombok en Bali en 10% op Curacao. De rest van zijn schelpenverzameling is aangespoeld op onze vaderlandse stranden.
En die ene overgebleven procent zijn de “ krijgertjes”. Zo nu en dan belandt er nog een nieuwe aanwinst in de kast. Voorwaarde is wel dat de nieuweling mooi gaaf moet zijn.
Als Rob langs het Helderse strand loopt lijkt hij, wat wij vroeger noemden, een dubbeltjeszoeker. Voortdurend met het hoofd omlaag, want je weet maar nooit. Bij Rob past een variant van het bekende lied van Ramses Shaffy: Hoog Sammie, kijk omhoog. Bij Rob past beter: Laag Robbie, kijk omlaag, misschien dat je een mooie vindt. En ja hoor in november van het afgelopen jaar werd het omlaag kijken beloond met de vondst van een egeltjesschelp. Een toevalstreffer, een vrij zeldzame op ons strand. Dus ook de egeltjesschelp ligt te pronken achter het glas en nog wel naast de beroemde en beruchte geldkauri-schelpen. Deze geldkauri-schelpen werden gebruikt als betaalmiddel. De V.O.C.- schepen brachten grote hoeveelheden van deze schelpensoort mee op hun terugreis. De kauri-schelp was een prima betaalmiddel voor de aankoop van slaven. Ook de Papoea’s in Nieuw Guinea gebruikten de schelpen als betaalmiddel.
Zij droegen de schelpen om hun middel, dat was hun portemonnee. Aan ‘hun lijf wassen’ deden de papoea mensen niet, hun huidvet verdween in de geslepen schelpen. En aan het huidvet zagen zij feilloos of het wel echt geld was waar mee betaald werd.
Menige Australisch koopman heeft het met zijn leven moeten bekopen omdat hij vals schelpengeld gebruikte bij een transactie. Zijn schelpen waren te schoon om echt te zijn. De koop ging dan ook niet door en meestal keerde de koopman niet meer levend terug in Australië.
Er zijn behoorlijk wat schelpenmusea in Nederland, zoals in Amsterdam, Vledder, Giethoorn, Egmond en zo nog een aantal plaatsen. Den Helder stond er (nog) niet bij, maar dat is natuurlijk bij deze recht gezet.
Mocht u een kijkje willen nemen in het kleine maar knusse schelpenmuseum dan kan dat, maar alleen op afspraak.
En een sympathieke bijkomstigheid is dat er geen entreegeld wordt gevraagd. Dus uw al dan niet valse kauri-schelpen kunt u thuis laten. U komt weer veilig thuis.
Rien Schelhaas